Koekoek

door Frank

pisbak-urinoir (1)

Het ging over iets met geloof. Hij, bos met grijze krullen en baard, we hadden hem die avond op het terras ontmoet, vertelde. Zijn thema was de afwezige vader. Zijn zus had daar iets over geschreven. Over het moederinstinct als vanzelfsprekendheid, Jezus als eenzame en God als manifeste maar feitelijk afwezige vader. Iets werd er door zijn zus betwist. Wat weet ik niet meer. Het was het laatste onderwerp van gesprek geweest die avond. Hij bleef maar praten. Ik was afgehaakt. Het was een beetje een wazig einde.

Die nacht werd ik wakker. Volgens de telefoon was het half vijf. Ik had gedroomd en was nog bezig; elders was ik maar afnemend concreet, nog sfeer slechts. De beelden waren weg, jammer. De druk op mijn blaas moest ik kwijt. Dat was duidelijk. Ik zocht mijn weg in het donker van de tent. Uit de slaapzak, op handen en knieën richting rits. Het was koud en nat. Ik dacht aan de warme lichamen in de tenten om mij heen. Aantrekkelijke warmte maar niet zonder meer te arrangeren. Ze zouden raar opkijken.

Stil was het. Alleen een koekoek liet even van zich horen. Koekoek. Na alle scholeksters en meeuwen die hier overdag herrie maken was de koekoek een verademing; relaxt, niet zo opgewonden. Het paste me goed. Blootsvoets ging ik richting toiletblok, een beetje gammel maar met het hele pad voor mij alleen.
Ik dacht aan mijn metgezel die verteld had dat ie de afstand naar het toiletblok te ver vond en de blaas gewoon naast zijn tent leegde. Wie weet waar ik allemaal door heen liep. Hij sliep in een eigen tentje, vlak naast het mijne.

Bij de toiletten had ik de pisbakken intussen voor het uitkiezen. Bij drukte was dat geen probleem, daar waren standaarden voor. Je koos altijd de pisbak die vrij was; waren er meerdere vrij dan liet je een bak ruimte tussen degenen die er al stonden en jezelf. Er waren vijf vrije bakken, ik koos na enige twijfel voor de middelste. Het legen van de blaas zorgde voor opluchting. Ik was de zwaarste last kwijt. In de hoek van de ruimte hing een spiegel. Het behoorde tot de gewoonte daar een blik op te werpen. Wat ik zag kon ik gelukkig wijten aan de bril die ik niet op had. Gauw terug. Het pad was nat van de regen, mijn voeten voelden koud. Ik dacht aan de warme slaapzak en maakte tempo. Ik rende niet maar bewoog me snel, voeten plat op de grond zettend, bijna stampend, voort. De koekoek liet weer van zich horen. Koekoek. Een van de buurmannen met een grote tent -het waren er weinig maar ze hadden aanzien- had mij ’s middags verteld dat er in het scholeksternest voor zijn tent drie eieren lagen, twee kleine en een grote. Hij verdacht de koekoek van het grote ei. Het zou kunnen. Ik had geen idee van de omvang van scholekster- of koekoekseieren maar ik geloofde hem. Toch mooi dacht ik zo’n koekoek. Zo’n vogel die anderen voor zijn karretje spant en op die wijze als soort overleeft. Ik stampte voort. Koekoeksjongen dacht ik. Zomaar een ei, zonder moeite. Onbevlekt ontvangen. Al wat je te doen staat als uitverkoren moeder is uitbroeden. Toegeven aan het instinct. Mevrouw koekoek heeft belangrijkere dingen te doen.
Ik trapte in iets zachts. Was het poep? De luiheid van mijn metgezel zou toch niet zover gaan dat ie in de buurt van zijn tent… Ik keek naar mijn voeten en zag in het vage licht dat ik boven op een naaktslak was gaan staan. Ik stopte met stampen en veegde met mijn voetzolen door het gras om het idee van stukjes naaktslak kwijt te raken.
Ik was ondertussen in de buurt. Ik vond mijn tent, kroop in mijn slaapzak en sloot mijn ogen. Mijn eerste droombeeld bevatte een bos met grijze krullen. Jezus was een koekoeksjong zei ik tegen hem, God had belangrijker zaken aan zijn hoofd. De bos met krullen opende zijn mond, keek me aan maar kon niets uitbrengen.
Ik liet hem in veronderstelde verbijstering achter en sliep vervolgens een gat in de dag.